In rijmwoordenlijst van C.J. Dekkers.
In rijmwoordenlijst van C.J. Dekkers. Foto:

Uit de ritse…!

DOOR JAN VAN NASSAU

Wanneer iemand je voor de voeten loopt kun je als Roosendaolder van alles zeggen: ,,lopt is nie zo vor m'n voete! gaòd is 'n èènd opzij! allee, uit de pad!'' of ook ,,uit de ritse!'' Dit laatste zou weleens alleen in Roosendaal zo gezegd kunen worden. Elders zegt men wel ,,uit de litse''. Zo leerde Margreet Nelen van haar moeder op Zaafsel ook ,,uit de litse zijn'' voor 'maken dat je weg bent'. Prof. dr. A. A. Weijnen verklaart ,,uit (of in) de litse'' voor 'uit (of in) het gevaar' als een Zuid-Nederlandse uitdrukking. Waarschijnlijk, zo zegt hij, is het een leenvertaling van een Franse uitdrukking als ,,entrer en lice'' voor 'in gevaar raken' < 'binnen de afzetting van een toernooi komen'. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal heeft het over een figuurlijke zegswijze in Zuid-Nederland en citeert daarbij o.a. uit het Idioticon van het Antwerpsch Dialect (Stad Antwerpen en Antwerpsche Kempen) van P.J. Cornelissen: in de litsen geraken of loopen, gevangen genomen worden; in de litsen zitten, in moeilijkheden zijn; uit de litsen, uit het gevaar of de moeilijkheden. Waar komt dan het Roosendaalse ,,uit de ritse!'' vandaan? C. J. Dekkers noteerde het ±1923 in zijn cahier ,,Taxandrois'' in een rijmwoordenlijst: ,,flitse, kitse, uit de ritse, spitse, vreet ze (frit ze), weet ze (wit ze), zit ze, zweet ze (zwit ze), pitse, vuurke titse''. Ruim een halve eeuw later noteert Jan B. Thomas ook ,,uit de ritse'' voor 'opzij, uit de weg': ,,uit de ritse manneke, ge stao flienk in de weg''. Thomas merkt daarbij op dat in Roosendaal zeker niet ,,uit de litse'' wordt gezegd…

Uit de litse…!

Bent u het met Thomas eens? Ook ikzelf ken van huis uit ,,uit de ritse'' en niet ,,uit de litse''. Hoe komen wij aan onze variant ,,uit de ritse''? Heeft iemand bij ons ooit de l- van litse ingeruild voor een r- omdat deze het zo verstaan meende te hebben? Of verstond men wel litse maar meende men dat het ritse moest zijn? Wie weet met de gedachte aan ritsen dat aldus het WNT in 1916 een in de oude taal voorkomend werkwoord is met de betekenis van: zich wegpakken, maken dat men weg komt, en dergelijke, waarvan de oorsprong niet vaststaat. In Zuid-Nederlandse dialectwoordenboeken komt ritsen ook voor in betekenissen als: weglopen, ijlings heengaan, wegsluipen, wegvluchten, vlug lopen enz. Wij in Roosendaol, wij zeggen bv. ook ,,ij ritst ertussenuit'' of ,,ik zaag 'm wegritse''. Maar intussen blijven we zitten met de vraag: kwam het door ,,lompig'ed'' of door ,,eigewijzig'ed'' dat we in Roosendaol ,,uit de ritse'' zijn gaan zeggen in plaats van ,,uit de litse''? Hoor ik menigeen nu zeggen: ,,wa kan mijn da nou schille…''? Zouden de bewoners van de donken in 1268 ook zo gereageerd hebben toen ze voor het eerst hoorden van Rosendale? Of vroegen ze zich toch wel af wie die naam bedacht had en hoe deze erbij gekomen was? Let wel, er is dan nog geen dorp, nog geen gehucht, hoogstens een aanzet tot in de vorm van een kapel met toebehoren. Zowel B.H. Stolte als P. C. Boeren schrijven erover in jaarboek nr. 25 van De Ghulden Roos en beiden wijzen op de mogelijkheid dat Sophia Berthout van Mechelen weleens iets met de naamgeving te maken kan hebben gehad. In elk geval laat haar zwager Arnoldus de Gasebeke op 5 november 1268 de naam Rosendale vastleggen in een oorkonde die ook wel de stichtingsakte van Roosendaal wordt genoemd.

Sophia Berthout

Arnoldus de Gasebeke noemt zich "tutor legitimus et dominus terre de Breda'', wat zoveel wil zeggen als 'wettig voogd en heer van Breda'. Neemt hij op dat moment waar voor Hendrik V van Schoten? Van deze heer van Breda wordt gemeld dat hij ''in november 1268'' of in elk geval ''in de winter van 1268-'69'' op 18-jarige leeftijd overlijdt. Of neemt hij waar voor de erfgenamen, Isabella, ook wel genoemd Elisabeth van Schoten (Hendriks zuster) en Sophia Berthout (Hendriks weduwe)? Sophia blijft tot haar dood in 1299 de helft van alle inkomsten uit de Bredase heerlijkheid trekken. Een deel van die inkomsten zijn afkomstig uit wat door Boeren aangeduid wordt als haar domein (bij) Haviksdonk. Boeren veronderstelt dat dit domein in 1266 door Hendrik V als huwelijksgift gegeven is aan zijn jonge vrouw Sophia en door haar of door hem ter ere van haar rosendale genoemd is. Ook merkt hij op dat in Sophia's familie men zeer vertrouwd was met de rozensymboliek. Boeren stelt: ,,In 1227 had Gilles Berthout de abdij Rosendael onder Sinte-Katelijne-Waver gesticht, wijkplaats voor de ongehuwde dames der familie Berthout, waarvan er achtereenvolgens zes abdis werden.'' Zei vader Berthout tegen zijn dochter(s) ooit zoiets als ,,uit de litsen hier, ga in 't klooster maar wat bidden voor mijn zieleheil''? Dat werd vanzelf niet tegen alle dochters gezegd. Er waren ook dochters die door te trouwen met een goede partij de eer van de familie hoog wisten te houden. Dat gold o.a. voor Sophia, dochter van Wouter VI Berthout van Mechelen. Als wij de naam Rosendale aan haar te danken hebben dan heeft ze ons in elk geval opgescheept met ,,'ne tweed'aanse'' of erger. Meer daarover in een volgende aflevering. Reacties: Oòns Taoltje, p/a Middenstraat 44, 4702 GE Roosendaal, telefoon 0165.545561, e-mail: jwvannassau@kpnmail.nl.