Koetshuis en bouwresten abdij Roosendael te Walem. FOTO WIM TIRI - ERF-GOED.BE
Koetshuis en bouwresten abdij Roosendael te Walem. FOTO WIM TIRI - ERF-GOED.BE Foto:

Da's nogal wiebes!

Door Jan van Nassau

Eerst nog maar even over ,,uit de ritse'', naar het zich laat aanzien een Roosendaalse variant op de uitdrukking ,,uit de litsen''. Onlangs vroeg ik de leden van Oòns Taoltje het volgende: ,,Ik wier gebeld deùr 'n mevrouw mee de vraog of ik de uitdrukking uit de litse! (=maak dat je wegkomt, weg hier!) ken. Kende gullie 't? Wa zèèg'et oe?''. De eerste die met een reactie kwam was Jan Metsaars (afkomstig uit Rijen): ,,Die uitdrukking waor die mevrouw mee kwaam, ken ik wel van tuis uit: ùit de litsie blèève of - gaon. Da beteekende bij òòns 'uit de weg blijven' of '- gaan'. D'r wor vanùit gegaon da ta litsie 'n vorm is van 'lus' en da-t-er eigelijk 'n lusvormig iets mee bedoeld word. 'n Lusvormig ding, wa kan da zijn? De strop, de galg natuurlijk, da's nogal wiedes.'' Daarna kwam Ine Roozen (van de Fuis) met: ,,Deze uitdrukking (uit de litse) is mij wel bekend. Bij ons thuis gebruikte mijn vader deze vaak. Waar hij deze uitdrukking vandaan had, weet ik niet. Ik moet er echter wel bij vermelden dat mijn vader Oost-Brabantse wortels had. Of de uitdrukking daarmee verband houdt?''. Rini Schrauwen (van de Kortendijk) laat weten: ,,Van oons moeder ken ik de variant ,,uit de ritse'' mee dezellufde betjeekenis''. Henk Claassens groeide op in de omgeving van de St. Josephkerk en schrijft: ,,Ik ken wel de uitdrukking uit de ritse''. Cees Sep (slagerszoon van Kalsdonk) sluit zich daarbij aan: ,,Ook ik ken de uitdrukking uit de ritse! Agge in de pad stong wier d'r gezeet: Gaod is uit de ritse jong!'' Met de meldingen uit de vorige aflevering levert dat voorlopig als score op: uit de litse (3x), uit de ritse (6x).

De Berthouts

Wat opvalt is dat ,,uit de litse'' eerder bekend is bij mensen die zelf of waarvan de ouders van oorsprong geen Roosendalers zijn. Dat verklaart misschien ook de reactie van mevr. Van der Plas – Lemmens. Zij is Roosendaalse van geboorte en laat weten van huis uit beslist niet de uitdrukking ,,uit de ritse'' te kennen maar wel ,,uit de litse''. Het brengt de stand voor ,,uit de litse'' op vier. Ik hoop dat er nu nog meer reacties komen. Mevr. van der Plas-Lemmens laat ook weten zich niet thuis te voelen bij de door mij aangehaalde d.w.z. de onder meer door B. H. Stolte en P. C. Boeren geopperde naamsverklaring van Roosendaal. Zij voelt duidelijk meer voor de verklaring dat ,,roos'' in de naam Roosendaal teruggaat op een oud woord voor 'riet'. Ik beloof dat ik daar nog op terugkom, maar ik richt mijn aandacht eerst even op al die plaatsen (verspreid over Noord-West Europa) waar vanaf het einde van de twaalfde eeuw, aldus Stolte, een gelijkluidende benaming wordt gegeven aan kloosters, adellijke buitengoederen en leengoederen. Ik zal er maar geen geschiedkundige verhandeling van maken, maar in drie gevallen lijkt de keuze voor de naam Rosendale (mede) door of onder invloed van een Berthout gemaakt zijn. Ik hoor u al zeggen: ,,Da's dan drie kéére prijs''. Om welke drie gevallen gaat het? Voorafgaand aan de vermelding Rosendale in de oorkonde van 5 november 1268 hebben we nog diverse oudere geschriften waarin Rosendale vermeld wordt met betrekking tot het in 1227 door Gilles Berthout gestichte nonnenklooster te Walem aan de Nethe ten noorden van Mechelen. Zo schrijft men in het jaar 1240 over de ,,ecclesia beate Marie de Rosendale ordinis cisterciensis'' en in 1269 over de ,,abdisse ende convente van Rosendale''.

Twee Sophia's

Vervolgens vieren wij dit jaar dat Arnoud van Gasebeke in 1268 de naam Rosendale laat vastleggen als benaming voor Breda's leengoed dat mogelijk, aldus P. C.Boeren, in 1266 door Hendrik V als huwelijksgift gegeven is aan zijn jonge vrouw Sophia Berthout van Mechelen. Boeren veronderstelt dat Arnoud van Gasebeke meegaat in een ,,galant en pieus naamsspel'' van (Hendrik en) Sophia, zijn (zwager en) schoonzus. Nu zouden we zeggen dat Arnoud zijn schoonzus (en haar familie) heeft willen pleasen met de keuze voor Rosendale. Maar wanneer komen we dan een mogelijk derde geval tegen? Welnu, Reinout II van Gelre huwt in 1318 met ….. Sophia Berthout (een nicht van 'onze' Sophia) nadat in 1311 al de huwelijksvoorwaarden hiervoor waren opgesteld. Inmiddels heerst Reinout ,,als soen des graven van Gelre'' ook al over het graafschap Gelre en Zutphen. In 1317 noemt een akte hem als ,,leenheer apud (= bij, op) Rosendale''. Hij resideert dan dus op het nog maar kort daarvoor gebouwde kasteel op het domein dat kennelijk Rosendale heet. We kennen het tegenwoordig als Kasteel Rosendael bij het dorp Rozendaal ten noorden van Arnhem. Heeft de graaf van Gelre die naam bedacht of is ook in dit geval sprake van een galant en pieus naamsspel, een gebaar in de richting van zijn jonge bruid Sophia? Mogen we bij de Berthouts intussen spreken van gehechtheid aan een schone naam die zij, ook als ze hem niet zelf bedacht hebben, zich toegeëigend hebben als een soort handelsmerk? Zelf zou ik uit willen roepen ,,da's nogal wiebes!'', maar misschien is het daarvoor nog te vroeg. Reacties: Oòns Taoltje, p/a Middenstraat 44, 4702 GE Roosendaal, telefoon 0165.545561, e-mail: jwvannassau@kpnmail.nl. [l]

Koetshuis en bouwresten abdij Roosendael te Walem. FOTO WIM TIRI - ERF-GOED.BE