Of van 'n lieske, van 'n litske of van 'n luske….? FOTO: Kelly / mavienvert.be
Of van 'n lieske, van 'n litske of van 'n luske….? FOTO: Kelly / mavienvert.be Foto:

Aflevering 321

Aflevering 321

Praòtte van 'n liske

ROOSENDAAL - Misschien ben ik iets te voorbarig geweest met mijn conclusie dat ,,uit de ritse'' (= uit de weg) een Roosendaalse variant zou kunnen zijn van de Zuid-Nederlandse zegswijze ,,uit de litsen''. Frie Clarijs, sinds acht maanden woonachtig in Roosendaal, heeft bijna vijfenzestig jaar gewoond in Nieuw-Vossemeer. Voor de Roosendaolders onder ons: ,,ij kom zogezeed van Vosmèèr.'' Volgens Frie wordt deze uitdrukking door zijn Vosmèèrse leeftijdgenoten en ook door de ouderen nog volop gebruikt. Het kan dus zomaar zijn dat ,,uit de ritse'' ook elders in het West-Brabantse taalgebied bekend is. Ook in Rucphen? Niet volgens Rina Sep van Dorst.

Door Jan van Nassau

Zij schrijft: ,,Ik woon bijna vijftig jaar in Roosendaal, maar kom oorspronkelijk uit Rucphen. Als wij vroeger als kind iets uitgehaald hadden, kregen we te horen: ,,maokt da ge uit de litse komt!'' Wij vertaalden dat als: het is beter dat je je uit de voeten maakt anders zwaait er wat. Dus ,,uit de litse!''. Met een heel ander verhaal komt Frank Ros: ,,Ik ken de uitdrukking van vroeger. Ben nu zelf eenenvijftig en ik kan me herinneren dat mijn opa dit vroeger zei. Ik was toen nog jong, een jaar of tien, en hij gebruikte regelmatig de uitdrukking ,,uit de ritse''. Zowel mijn grootouders als mijn ouders hebben vroeger gewoond in de Lagestraat, aan de noordzijde van Roosendaal, richting Oud-Gastel, in het buitengebied. Uit de litse heb ik nog nooit gehoord.'' We mogen voorlopig noteren dat ,,uit de ritse'' bekend is in Roosendaal en Nieuw-Vossemeer.

Rappe schuif
Is het wel juist om ,,uit de ritse'' een variant te noemen van ,,uit de litsen'' of kunnen beide uitdrukkingen los van elkaar ontstaan zijn? In het Woordenboek van de Brabantse Dialecten wordt dit ,,rits'' in de betekenis 'verdwenen' genoemd voor Tilburg en Antwerpen. En voor Hoogerheide en Wintelre noteerde men ook ,,op de rits (zijn)''. Maar de ,,diksjenèèr van de Tilbörgse taol'' noemt ,,rits'' (als zelfst. naamwoord) in het bijzonder als benaming voor een 'vrouw die snel werkt, erg hard in de weer is'. Zo kun je een kruik bv. horen zeggen: ,,ons wèrkvrouw is me tòch en rits: meej dèsse binnen is, staoget hèùs al op zene kòp''. Een Roosendaolder zal in zo'n geval eerder spreken van een ,,rappe schuif''. In het Idioticon van het Antwerpsch Dialect (Stad Antwerpen en Antwerpsche Kempen) wordt ,,rits'' genoemd (als bijwoord) in de verbinding ,,rits zijn''. Dit kan betekenen 'alles verloren hebben in het spel' maar ook 'weg, verdwenen, gevlucht, vertrokken'. Wie weet herkent de Essenaar zich ook nog wel in de gegeven voorbeeldzinnen: ,,Den deugeniet is rits'' en ,,Me' geld is rits''. Het lijkt me echter niet logisch ,,uit de ritse'' rechtstreeks te laten ontstaan uit ,,rits zijn''. Eerder vroeg ik me af of ,,ritse'' in de uitdrukking te herleiden is tot het oude werkwoord ritsen in de betekenis 'zich wegpakken, maken dat men weg komt'. Bij het betreffende artikel in het WNT vind ik echter geen voorbeeldzin of citaat waaruit af te leiden valt dat men ooit zoiets gezegd zal hebben als ,,hij is uit ritsen'' in de betekenis 'hij is ervandoor'. Ook bij de overige vermeldingen c.q. betekenissen van ,,rits'' en ,,ritsen'' zie ik geen direct verband met onze uitdrukking ,,uit de ritse''. Tenzij nieuwe gegevens nog een ander licht op de zaak werpen houden we het maar op een West-Brabantse variant van ,,uit de litsen'' met een volksetymologische l-r verwisseling.

Wiedes en wiebes
Nu laat ook Chris De Ley van zich horen: ,,Als Antwerpse werkzaam in Roosendaal las ik jullie artikel over de Abdij Roosendael in Walem en wat de oorsprong van het gezegde ,,uit de litsen'' was. Mijn ouders, die afkomstig waren uit Walem, gebruikten het woord ,,lits'' in de betekenis van 'lus', bijvoorbeeld ,,de lits van een jas''. In het Zuid-Nederlands Woordenboek wordt ,,lits'' eveneens genoemd als een gewestelijk gekend woord voor 'lus, inz. aan een jas'. De Roosendaoler heeft het gewoonlijk over ,,'n luske'' of ,,'n liske''. Kees Dekkers noteerde trouwens in zijn cahier met Roosendaolse rijmwoorden ook ,,(ies) lies, lieske (= lusje of lisje)''. Herkent u die vorm? Hebt u weleens horen praten over ,,de lies of 't lieske van 'n jas''? Verder laten zowel Frie Clarijs als Rina Sep van Dorst nog weten dat resp. in Nieuw-Vossemeer en in Rucphen niet ,,da's nogal wiebes'' wordt gezegd, maar wel ,,da's nogal wiedes''. Voor zover ik weet worden in Roosendaol beide vormen wel gehoord. Van het Roosendaolsch Lieke kennen we de volgende fraaie strofe: -Kende gij n'n meuleneir en n'n ouwen zeêmeleir? D'n "Brandaarref" en de "Griebus"? Zèigde dan: "da's nogal wiebus!". Het artikel ,,wiedes'' in het WNT noemt wiebes, wi(e)das, wiedensch, widus en wieties als nevenvormen. De etymologie is onzeker. Mogelijk is het ontleend aan Duits bargoens ,,witsch, wittisch'' (= eenvoudig, dom). De betekenis 'logisch, vanzelfsprekend' klinkt door in het gezegde ,,(Dat is) nogal wiedes''. Dialecten als het Zaans en het Kruiningens houden het bij ,,wiebes''. Om af te sluiten: ,,Die rappe schuif een zo 'n nuuw liske aòn oewen jas gezet, da's nogal wiebes!''. Reacties: Oòns Taoltje, p/a Middenstraat 44, 4702 GE Roosendaal, telefoon 0165.545561, e-mail: jwvannassau@kpnmail.nl.