Cadeau van de Commissaris van de Koning.
Cadeau van de Commissaris van de Koning. Foto:

[chapeau] Oons Taoltje AFLEVERING 322

Schòòn bangeske!

ROOSENDAAL - In Vosmèèr hebben ze het over ,,een luske aan een jas'' laat Frie Clarijs weten. Maar niet alleen daar. Ook in Roosendaal is luske inmiddels, bij de dialectspreker althans, het gangbare woord voor 'lusje'. Een eeuw geleden lag dat kennelijk nog anders.

Door Jan van Nassau

In 1923 wordt 'lus' in het Woordenboek der Nederlandsche Taal beschreven als modern lemma bij het woord 'lis' dat voortkomt uit het Middelnederlands litse of letse. Opgemerkt wordt dat de vorm met t lang in de schrijftaal in gebruik is gebleven en dat deze gewestelijk nog wel bekend is: in het Gronings lits, in het Zuid-Limburgs litsj, in het Brabants lits, in het West-Vlaams lets(e), en in het Fries lutse. Alle varianten zijn te herleiden tot het Oudfranse lice. Op die manier valt weer wel te snappen waarom ongeveer tezelfdertijd Kees Dekkers in zijn lijst rijmwoorden met ies ook lieske voor 'lusje' of 'lisje' opneemt. Veel dichter bij het Oudfrans kun je niet komen dunkt me. Vind de Roosendaolder het anno 1923 nog heel gewoon om te spreken over ,,het lieske van m'nne jas'', tegenwoordig zal hij eerder verbaasd opkijken wanneer hij iemand zoiets hoort zeggen. Het toont aan dat ook ons dialect een levende taal is die met zijn tijd meegaat. Toen een gemeentewoordvoerder ons kort geleden liet weten dat Roosendaal verblijd ging worden met een ,,benkske'', vroeg ik me af of het woord benkske voor 'bankje' nu ook tot het Roosendaols zou doordringen. Wanneer straks een voorbijganger bv. opmerkt: ,,Kijk nou! Wat staat daar voor een ding? Wat heb dat te betekenen joh?'' En dat de Roosendaalse toehoorder dan zegt: ,,Witte wat dad is? Da's nou òòns ,,benkske''! Schòòn, ee! Vinde nie?''

Prijsvraog
Op dit moment is het voor heel West-Brabant nog zo, dat iemand die het gewoon is om van een benkske te spreken, tenminste afkomstig zal zijn uit de omgeving van Tilburg of een nog verder oostwaarts gelegen streek. Wij zijn het anders gewend. Toen Ernest Raaijmaakers in 1887 voor het 'Dialect van Rosendaal' de vragen beantwoordde van de dialectenquête van prof. J. F. Willems noteerde hij achter het woord bank het verkleinwoord bangeske. Ruim dertig jaar later schrijft Kees Dekkers in zijn rijmwoordenschrift resp. baank, baanke en bangeske (bank, banken en bankje). Vragen we nu een representatief aantal Roosendalers naar hun benaming van wat in de algemene taal resp. bank en bankje heet, dan denk ik dat het merendeel van de antwoorden of toch minstens de helft eensluidend bank en bankje (of bankske) zal zijn en dat voor het overige deel de bevraagden misschien nog baank en bangeske zullen zeggen. Wie weet is ondertussen het woord benkske op het stadskantoor ook onderwerp van gesprek geweest. In elk geval laat de plaquette op het object – een met veelal driehoekige stukjes geglazuurd tegelwerk beklede chaise longue – ons in het ongewisse over de naam. Is het 'Een bankje om te buurten of te luisteren naar muziek' zoals het in de krant wordt genoemd of volgen we de jongere in het publiek die spontaan uitroept ,,Wat een vet bankje!''. We hopen maar dat deze bewoording niet ook letterlijk opgevat moet gaan worden. Uit de mond van een Roosendaolse belegen tiener klinkt het waarschijnlijk anders: ,,Z'emmen 'n schòòn bangeske weggezet daor aòn de Krieng!''. Door te letten op intonatie en gezichtsuitdrukking kom je erachter wat de spreker hiermee bedoelt te zeggen. Misschien moeten we er maar een ,,prijsvraog'' van maken: Hoe gaan we het cadeau van de commissaris noemen?

Bij Beizes in de gang
Zoals de Rotterdammer er een sport van maakt zelf een naam te geven aan iets wat hij in het stadsbeeld ziet verschijnen, kan de Roosendaolder dat ook. In teksten van Roosendaolse Liekes komen we heel wat voorbeelden van dat soort benamingen tegen. Lees er anders de tekst van ons eigen volkslied – het Roosendaolsch Lieke – maar eens op na. Ook een refrein van het lied ,,Afscheid van die goeie ouwe tijd'' uit de Brabantsche Revue van 1938 - Nou zijn me d'r! – noemt een reeks van toen bekende volksnamen: ,,Nou tabé dan Keutelstraatje…. Regenbak en Kwakkelkooi…. ouwe soepschuur…. Bokkeraoi…. Van verhaaltjes uit de Staaltjes, Aan de Stok en op de waarf, Van 't Zoutbetje…. de brandaarf…. Oliemeulegang… aan de Bocht nie bang… bij Beizes in de gang. Nou tabé dan ouwe Pilo…. stoopke bier en Jan Plezier, Was de Katsclub nog maar hier!!'' Ik ben benieuwd wie van u al deze door het schrijversduo Walravens-Spekman genoemde benamingen herkent en een plaats weet te geven. Kent u ook recente benamingen voor opvallende zaken in het Roosendaalse 'stadsbeeld'? Is u bv. een spontaan bedachte benaming bekend van een opmerkelijk bouwsel, een straat, een laan, een kunstwerk, een deel van de stad of de stad als geheel? Als u hierbij niets weet te bedenken, kan dat betekenen dat het u niet zoveel uitmaakt hoe we hier in Roosendaal alles benoemen. Of misschien bent u gewoon praktisch ingesteld en noemt u alles gewoon bij de naam die het voor u heeft zonder erbij stil te staan of dat de juiste benaming is. Hoeveel Roosendalers hebben het nog altijd over ,,de paoterskerk'' en over ,,de schuive'', over ,,d'Oòge brug'' en over ,,Jan Munt''? Reacties: Oòns Taoltje, p/a Middenstraat 44, 4702 GE Roosendaal, telefoon 0165.545561, e-mail: jwvannassau@kpnmail.nl.

Cadeau van de Commissaris van de Koning.