Gedicht

De Eendracht

Waar eens de Eendracht krachtig stroomde, gestuwd door 't eeuwige getij.
Daar wonen nu aardig wat mensen, ja in die huizen wonen wij.
Daar stonden eens de mosselloodsen, en 'd oesterputten lagen vol.
Daar zijn nu steigers en de schepen, gebruikt men enkel voor de lol.
Waar hengsten, hoogaarsen laveerden, gevuld met oesters, mossels, sprot.
Daar vaart men nu voor recreatie, ja dat werd toekomst, Tholens lot.
Geen Thoolse bot meer en geen venters, geen vissersnetten op de kaai.
De oude vissers zijn verdwenen, een enkele woont nu in de baai.
De rest is naar de kust verdreven, de zee dat is nu hun domein.
Ze zijn een hele week van huis nu, en komen 's vrijdag op de mijn,
Het water is soms vies en smerig, het is nu zoet waar ik niet van hou.
En soms denk ik nog begeerlijk, o was het water nog maar zout.
Bij 'd oude brug kon je heerlijk zwemmen, moest toen niet naar de Oesterdam.
Op 'd oude veerdam kon je heerlijk rennen, zonder al te veel tam, tam.
Geen vloeibalken en geen coupure, geen loodsenmeer geen oude brug.
Traditie 's zijn voorgoed verdwenen, die oude tijd komt nooit meer terug.
Ik zal het hier nu maar mee laten, vergeten maar het havenplein.
Het zal ons nu ook niet meer baten, laten we maar tevreden zijn.
En als ik dan op zomeravond, op mijn terrasje heerlijk geniet.
Met het gezicht op het oude Tholen, vergeet ik het verleden niet.

Frans Zoeteweij