Ossekopke/pimpelmees
Ossekopke/pimpelmees Mans de Jong

Ontmoeting mee ut Ossekopke

RUCPHEN - Het is een windstille en wat nevelige 24ste december. Als ik door het raam naar buiten kijk in onze hof, zie ik dat aan het netje met olienootjes een pimpelmeesje slingert.

Zijn manier van hangen maakt het mij mogelijk om te genieten van het lichtgeel gekleurde buikje. Ik kan nu ook mooi zien dat zijn korte staartje aan de onderkant blauwzilver van kleur is en de kleine pootjes blauwgrijs kleuren. Driftig en met volle overgave pikt het pimpeltje kleine stukjes van de olienootjes. Zijn grote wendbaarheid en levendigheid stellen me ook in staat om zijn blauwgroene rugje met de daarin aanwezige dwarsstreepjes te bewonderen.

Een tweede pimpeltje wil zich ook tegoed doen aan al dat voedsel. Het eerste pimpeltje zet zijn staartje en vleugeltjes breed uit om zich groter te maken, als een teken van 'ik was hier het eerst'. Het andere pimpeltje vliegt naar een stukje ongezouten spek dat tegen de muur hangt.

Ik merk wel dat je zelf groot maken ook in de dierenwereld helpt. Mooi is het kobaltblauwe schedeltje van zijn kopje, de witte wangetjes, met daarin de kleine zwarte kraaloogjes die op hun beurt weer in een donker ogend oogstreepje liggen. Zijn kruin is vanaf het bekje wit, maar wordt naar achteren toe steeds mooier blauw. Het is een petje van het allermooiste blauw.

Handig en mooi, klein en met een gewichtje van een grammetje of dertien een waarlijk sieraad in je eigen hof zomaar voor mijn eigen raam. Handig haalt een pimpeltje het touwtje met daaraan een ander spekzwoerdje, naar zich toe om ervan te kunnen snoepen. En ineens weer die houding waarin het pimpeltje zich groter maakt. Zelfs een op het stukje spek uit zijnde grotere koolmees geeft niet thuis. De alarmkreet van de koolmees laat mij rondkijken. Alle mezen duiken onmiddellijk in de meidoorn die enkele meters verder op staat. Enkele tellen later vliegt de sperwer in zijn typische vlucht voorbij. De kleine zangertjes weten dat de sterk gedoornde meidoorn hen veiligheid biedt. Deze keer komen ze er goed van af, omdat de sperwer niet op jacht is.

Na een minuutje keren de mezen terug bij de vetbollen en ander voedsel. Met de winter nog voor de boeg, een dalende temperatuur en lange koude nachten is er veel brandstof nodig om deze kleine lijfjes warm te houden. Hopelijk zullen ze daarin slagen.

Ossekopkes, want zo noemde ons Paoi en Moen deze kleinste mees, hebben mij altijd beziggehouden. Ik zag ze altijd als klein, dapper, er gewoon zijn en bengelend aan de dunste twijgjes van een boom of struik.

Hun geringe gewicht stelt hen in staat om op die plekken voedsel te vergaren waar de zwaardere koolmees en andere vogels niet bij kunnen. Moeder Natuur heeft dit netjes zo geregeld. Hun mooie, zilveren lachje lieten ze begin januari al horen als de winter afwezig was of als de dooi veroorzaakt door de warmere zuidelijke wind Sprundel binnenstroomde. Het horen van het kanonnengebulder van de Belze soldaten gaf aan dat de dooi doorzette. De warme zuidenwind was in aantocht.

Tijdens de winter pikten ze driftig het vet van de pezerik van het geslachte varken, die mijn vader had opgehangen. Ook hier verjoegen ze grotere vogels.

Als er wat van de pezerik overbleef, gebruikte hij deze later om er zijn grote spanzaag en ander gereedschap mee in te vetten tegen het roesten. Ik heb ze op de gekste plekjes zien en weten nestelen. In een buis van de mattenklopper, in een brievenbus, in een fietsframe, een holle paal van de drooglijn, een in een heg terechtgekomen deel van een oliestel of stroopbus, en ga zomaar door.

Nog steeds geniet ik met volle teugen van hun vlinderachtige hofmakerijvluchtjes als het mannetje in een boogje vanuit een boom naar een struik of nestplek zeilt om het vrouwtje te behagen. Officieel noemt men dit een baltsvluchtje. Hun prachtige nesten waren gemaakt met droge grasjes, veel mos, schapenwol en haren van honden en paarden. Soms hadden ze wel tien jongen, die als je het deurtje van een nestkastje opende, hun gele bekjes allemaal gelijk opensperden.

De ouders die van de vroege morgen tot de late avond in de weer waren met het zoeken van insecten, rupsen en ander voedsel voor hun kroost. Hoe ze, hoe klein dan ook, pogingen deden om katten en andere vijanden met geluid en door zich zelf groot te maken te verjagen. Hoe ze de zilverkleurige afsluitingen van de flessen pap die de melkboer had weggezet, eraf haalden om van de pap te kunnen snoepen. [l]