Toos van Linden ziet altijd om met een goed gevoel. FOTO EDWIN MIJNSBERGEN
Toos van Linden ziet altijd om met een goed gevoel. FOTO EDWIN MIJNSBERGEN Foto: Edwin Mijnsbergen

'Alles wat ik niet mocht doen, heb ik ingehaald'

MIDDELBURG - De kreet 'Wij zijn de stad' kent iedereen in Middelburg, maar wie zijn 'wij'? In de rubriek 'Zij zijn de stad' zet Edwin Mijnsbergen bekende en minder bekende Middelburgers in de schijnwerpers. Op zijn geheel eigen wijze beschrijft hij wie zij zijn, wat zij hebben met de stad en met hun stadsgenoten. Deze week: Toos van Linden.

DOOR EDWIN MIJNNSBERGEN


‘Je zet ‘m wel soepel aan de kant’ en ‘Dat mag wel ook na 24 jaar’. Het is het soort humor dat Toos van Linden typeert. Ergens in de jaren ‘90 krijgt de politie een anonieme tip dat Toos al jaren rondrijdt in een auto, zonder in bezit te zijn van een rijbewijs. Als ze op de snelweg aan de kant wordt gezet krijgt ze van de dienstdiende agent een compliment voor haar stuurkunsten, waarop zij zich met een lach laat ontvallen hoeveel rijervaring ze dan al heeft. Ze komt er vanaf met een boete van 300 gulden en rijdt daarna nooit meer, maar de anekdote duikt steevast op als er in het café sterke verhalen worden verteld.

Ontmoetingscentrum

Ik ken Toos al sinds de vroege jaren ‘80. In het ontmoetingscentrum van de Middelburgse wijk Dauwendaele worden dan maandelijks jeugddisco’s georganiseerd, onder de naam Disco Double D. Toos is als lid van de wijkvereniging nauw betrokken bij de organisatie en is één van de volwassenen die toezicht houdt op de vele jongeren die op de feestjes afkomen. Door zich amicaal in plaats van autoritair op te stellen onderscheidt ze zich van de andere volwassenen. De jeugd is dol op haar. In de periode tussen 1985 en 2000 zie ik Toos nauwelijks, maar sinds 2000 weer bijna wekelijks. Ze woont ook in het centrum van Middelburg, werkte zeker twaalf jaar op de weekmarkt en houdt van het kroegleven. Pas nu ik haar echt spreek over haar leven begrijp ik dat dat geen toeval is.

Sokken

Toos is geboren in Bergen op Zoom, maar groeit op in het dorp Putte, op de grens met België. Ze heeft een prettige, maar onstuimige jeugd. Ze is rebels. Al na twee jaar besluit ze te stoppen met de huishoudschool, om te gaan werken. “Die school zat in het Belgische deel van het dorp en werd geleid door nonnen. Die vond ik veel te streng. Alles wat ik daar niet mocht, heb ik daarom zeker ingehaald, later.” Ze grijnst weer. Met dat inhalen begon ze jong. Op haar veertiende heeft ze haar eerste vriendje, rookt ze haar eerste Belga’s en gaat ze aan de slag bij een sokkenfabrikant. Bij haar ouders heeft ze het goed, maar er verandert iets als Toos op negenjarige leeftijd met haar vader een brommerongeluk krijgt. “Ik zat achterop en had alleen een hersenschudding, maar pa had blijvend letsel en kon niet langer werken. Daardoor kwam het meeste op mijn moeder neer. Die heeft altijd keihard moeten werken om het gezin draaiende te houden.”

Toos werkt zelf ook hard. Ze werkt onder meer voor V&D en in een verzorgingshuis. Als ze op haar negentiende Ben ontmoet, verandert er veel en snel. Hij is stuurman in de binnenvaart. Als ze in 1973 met hem trouwt gaat Toos mee aan boord. Pas drie jaar later komt ze weer aan wal, na de geboorte van haar tweede zoon. Weer drie jaar later verhuist het gezin naar Middelburg. Daar strandt het huwelijk, in 1981. “Het was een goede vent, maar ik was niet de enige vrouw in zijn leven. Het ging gewoon niet meer. We bleven wel goed met elkaar omgaan. We zaten nog samen in de wijkvereniging en ik bleef gewoon huishoudelijke dingen voor hem doen. Ik deed zelfs zijn was toen hij al een nieuwe vriendin had.” Als Toos dat vertelt weet ik dat ze niet overdrijft. Het is algemeen bekend dat ze zorgzaam is, en vergevingsgezind. Ze staat altijd voor iedereen klaar, zelfs voor mensen die haar pijn hebben gedaan.

Na de scheiding werkt ze overal en nergens, vooral in Vlissingen. In een videotheek bijvoorbeeld en in verschillende cafés. Ze krijgt een nieuwe relatie, maar ook die loopt na zeven jaar stuk. Ze heeft er dan wel even genoeg van en woont een langere periode alleen met haar twee zoons, Maikel en Dennie. Als die allebei het huis uit zijn ontmoet ze Leon, in 2000. Dat is een keerpunt. Door hem vindt ze haar draai weer in Middelburg. Leon werkt in de vishandel van Cor Bosman en regelt daar een baantje voor Toos. Er volgt een periode van relatieve rust. Ze gaan samenwonen, werken hard, maar ze genieten ook van het leven.
Negentien jaar later doet Toos dat nog steeds, al alles is wel weer anders nu. Met Leon is ze nog altijd goed bevriend, maar de relatie is over. Voor een baas werkt ze inmiddels ook niet meer. Toos zelf is niet veranderd. Ze gaat nog altijd graag naar het café en ze staat nog steeds klaar voor iedereen. Als ik haar vraag of dat zorgzame misschien de rode draad is in haar leven glimlacht ze. “Misschien wel. Maar eigenlijk is het niet te doen om mijn leven op die manier samen te vatten. Ik heb veel meegemaakt maar zie toch altijd om met een goed gevoel. Hou het er maar op dat ik een kanjer ben in het verleggen van grenzen.”[l]