Zo vader, zo (klein)zoon


Mijn zoon, maar ook mijn kleinzoon, lijken wat het spelen met taal betreft, een beetje op mij. We hebben ook alle drie veel belangstelling voor de natuur en we rijden wel eens samen door de polders en in het bos om vogels en reeën te spotten. Laatst zagen we in de polder een blauwe reiger aan een slootkant staan.

Ik zei: “Die is blauw zeg, die komt net uit het café, denk ik”. Daarna zagen we een tureluur op een paaltje zitten. Hij had een ring om z’n poot. “Ja”, zei mijn zoon, “straks moet hij aan zijn partner misschien nog zijn ringtonen”. Even verder zagen we een paar koeien in een weiland staan. Aan de prikkeldraad hing een bord met de tekst: Pas op, schrikdraad. Ik zei: “Zouden die koeien dat kunnen lezen?” “Ja hoor”, zei mijn kleinzoon, “het zijn nogal koeienletters”.

We reden verder door het bos en zagen daar een boomklever van boven naar beneden en van beneden naar boven tegen een stam kruipen. Toen we vanuit het bos weer de grote weg opreden zat er al vrij snel een bumperklever achter ons. Weer een vreemde vogel dus, maar lang niet zo zeldzaam als een boomklever.

Hij passeerde ons al heel snel met gierende banden. “Het lijkt wel een gierzwaluw”, zei ik, “en misschien zit die mafkees dadelijk gewoon bij zijn moeder rustig een kop koffie te drinken”. Mijn zoon zei: “Hij had zoveel haast, ik denk in elk geval niet dat hij naar zijn schoonmoeder moest”. Toen ik dat hoorde gaf ik ook maar een spuit gas, lachgas bedoel ik.

Beste lezer, ik hoop dat u ook een beetje kunt lachen om dit soort woordgrappen. Dat is heel belangrijk in deze sombere tijden. Ik wens u heel fijne en gezellige feestdagen toe, en natuurlijk ook een mooi en vooral gezond 2021.