'De echte Tullepetaon'

De kop is er af. Met de tweede editie van Tullepetaons Klûnen is carnaval 2020 definitief van start. Carnaval, je houdt er van of je haat het, er lijkt geen middenweg. Toch probeer ik dat smalle pad jaarlijks te bewandelen. Ik ben aanwezig, maar als toeschouwer. Op ‘Mijn Stadje’ na, zing ik geen liedjes mee. Op gepaste afstand bekijk ik de bonte uitdossingen, de fraaie dames en de creativelingen die in stijl van het thema vijf dagen lang zingend en hossend van kroeg naar kroeg dweilen.

Het wordt weer zo druk dat menig portier velen naar het motto zal ontvangen: Draai (‘t) mar om. Ik verkies de straat omdat de volgepakte kroegen te beklemmend worden en elke vorm van gesprek voor mijn verouderd hoororgaan onmogelijk maken. Buiten valt veel te zien. Ik zie de handlangers van de stichting de godganse carnaval met dranghekken, podiumdelen en geluidinstallaties zeulen. Ik zie politieagenten zich ongemakkelijk staande houden in de getolereerde gekte. Ik zie opa’s en oma’s gekleed in een boerenzakdoek hun kleinkinderen over de leutmarkt leiden.

Ik zie de Roosendaalse optocht en bewonder de creatieve inspelingen op het motto en ik zie en bewonder de Bergse om de artistieke en technische hoogstandjes. Ik zie mijn moeder, die de hele carnaval het huis niet uit komt, maar met een bonte hoofddoek voor ons oliebollen bakt. Ik zie te schaars geklede, door hormonen opgejaagde pubermeiden samenklitten in de St Jan, die even discotempel is. Ik zie te mooie jongens van boven de rivieren die daar dankbaar misbruik van maken. Ik zie nakomelingen van de eerste generatie gastarbeiders beteuterd rondlopen omdat ze misschien wel mee willen, maar nog niet kunnen doen aan dit katholieke volksfeest. Ik zie, ik zie, maar blijf vrij passief.

Geharnast in mijn door vrouwlief gemaakte kieljas verheug ik me enkel op het weerzien van oude vrienden. Ben ik dan toch een echte Tullepetaon of gewoon een rare snoeshaan?