172 paar wollen handschoenen

Het vroege voorjaar van 1831 vormde een soort impasse in de Belgische Opstand. De zuidelijke provincies hadden zich in het najaar van 1830 onafhankelijk verklaard en vier grote Europese landen hadden dat eind december bekrachtigd. Er was een regent voor België benoemd die tot 21 juli in functie zou zijn, maar men was het nog oneens over de status van Limburg en Luxemburg. In de tussentijd hield koning Willem I, die de afscheiding van België helemaal niet wilde, een fiks leger op de been. In de noordelijke provincies werden, aldus de Staatscourant van 1 maart 1831, door allerlei individuele personen maar ook door besturen van instellingen, giften gedaan aan de militairen die de winter moesten doorstaan. ‘Ten behoeve van het vaderland en de algemeene wapening’ kwamen bij de minister van Financiën vele tientallen bedragen binnen uit ‘het Oud-Nederland’, variërend van enkele tot duizenden guldens. Bij de minister van Oorlog kwamen onder meer hemden en slaapmutsen en talloze paren sokken binnen, die in de Staatscourant werden verantwoord. Ook Walcheren was vertegenwoordigd. Zo schonken diverse burgers van Middelburg samen 588 dekens aan het leger en een aantal Veerenaren 91 dekens. Uit Vlissingen, Aagtekerke, Domburg, Sint-Laurens en Nieuwland samen waren 144 dekens opgezonden. Een onbekende gever uit Middelburg haalde slechts de voorpagina van de Middelburgsche Courant. Hij doneerde in januari 172 paar wollen handschoenen voor de Zeeuwse Schutterij die ook opgeroepen was. Een stadgenoot had bij de Commissaris des Konings honderd gulden laten bezorgen. Vergeleken met de vier Amsterdamse heren die elk 240.000 gulden aan de Koning hadden laten bezorgen, was dat nog niet veel. Stond de teller van de giften in februari al op vier miljoen guldens, het moet later nog veel meer zijn geworden.

Helaas vond koning Willem het nodig om zijn argumenten met de wapens kracht bij te zetten. In augustus 1831 begon hij de ‘Tiendaagse Veldtocht’, die echter op een Frans leger stuitte. Het verloop van de gebeurtenissen had tot gevolg dat in de nazomer en herfst van 1831 de Nederlanders weer voor een ander goed doel geld bijeenbrachten: voor de verpleging en nazorg voor de vele gewonden van de veldtocht.[l]