bloedrode heidelibel: wat een juweeltje
bloedrode heidelibel: wat een juweeltje Foto: Mans de Jong

De schoonheid van de bloedrode heidelibel

RUCPHEN - Het is begin september en lijkt het erop alsof de zon dit jaar geen afscheid van september wil nemen. Mijn verlangen naar een ontmoeting met een bloedrode heidelibel is dit jaar groter dan ooit.


Het is ook voor mij nauwelijks te bevatten dat er zulke mooie, gekleurde en sierlijk wezentjes zijn. Op hun doorzichtige vleugels, pootjes en bruin behaarde borststuk na, is alles in het fraaiste rood geschilderd, ja zelfs hun vleugels lijken met klinknageltjes voorzien van bloedrode kopjes, vastgezet te zijn in hun borststuk. Gewapend met verrekijker kuier ik het pad op langs het Lokkerven richting populieren.

Kuierend onder fluisterende populieren maakt de dag nog mooier.

Ik slenter op het zandpad langs het Lokkerven en geniet van de mooie blauwe lucht met al z’n stapelwolken.
Sinds het herstel van ‘t Lokkerven is dit plekje nog mooier en idyllischer geworden. Links van me wuift vanuit een smal ondiep slootje het riet met bruinrode pluimen. Altijd weer dat geritsel van de bladeren als ze door de wind worden gestreeld. Het iet  iet  van de kleine karekiet zomaar langs een zandpad. Een grote blauwe keizerlibel komt recht op af en zet zich heel even neer op een braamblad. Ik kan mijn geluk niet op.

Steeds weer opnieuw heb ik het idee dat ze voor mij op het blad is gaan zitten zodat ik haar kan bewonderen. Een voorbij vliegende vlieg maakt een einde aan mijn verwondering.

De fraaie keizerlibel zet al haar behendige vliegkunst in om de vlieg te bemachtigen en met succes. Terwijl ik hem nakijk zie ik vanuit mijn ooghoek dat een roodgekleurde libel op mijn linker schouder een plekje heeft gevonden. Ik durf me nauwelijks te bewegen, bang dat ze schrikt en zal wegvliegen. Voorzichtiger dan de moeder van alle porseleinkasten draai ik mijn hoofd naar de plek waar ze is neergestreken. Ze heeft een plekje op de kop van mijn schouder gevonden en is zo dichtbij me, dat ik haar met mijn ogen niet scherp kan zien. Heel even stijgt ze op, en voel ik de lucht tegen m’n wang die haar vleugels verplaatst. Ze keert terug en gaat weer zitten. Uit ervaring weet ik dat sommige libellen het toelaten om op je vinger te gaan zitten als je deze onder hun pootjes schuift. Uiteindelijk vliegt ze naar een wilgenstruik die wat verderop staat en zet zich neer op het laatste blad van een over het pad hangende tak. Vijf meter van me vandaan zit een van die mooie scheppingen van Moeder Natuur. Voorzichtig breng ik mijn verrekijker voor m’n ogen.
De kijker brengt de libel zo dichtbij dat het lijkt alsof ik ze zomaar kan aanraken. Deze kijker heb ik speciaal aangeschaft omdat ik op minder anderhalve meter vlinders, libellen en ander insecten kan bewonderen zonder ze op te schrikken of te verjagen. Heel traag, voetje voor voetjes nader ik hem op minder dan twee meter afstand.

Mijn adem stokt bijna in mijn keel van spanning, het liefst zou net boven de grond zweven bang dat ik hem verjaag. Eenmaal al dat rood scherp, zoek ik de zwarte pootjes en de zwarte lengtestreepjes op de twee achterste segmenten van het bloedrode achterlijf. Inderdaad het is een mannetje van de bloedrode heidelibel. Het ontdekken dat ze hier ook zijn maakt me intens gelukkig en geeft me zoveel vreugde. Hij is van een ongekende schoonheid.
Ik slaak een zucht van verlichting en genot. Op het moment dat ik al dat rood vol en scherp in beeld heb vliegt hij plots weg. Enkele tellen later keert hij op hetzelfde wilgentakje weer. Het is nauwelijks te geloven dat er zulke frêle wezentjes bestaan. Even later staan we oog in oog.
Hij in rood, ik in blauw, blauw hemelsblauw en avondrood. Z’n rode kopje draait naar alle kanten, soms heb ik het idee dat hij me heel nieuwsgierig aankijkt met al die duizenden rood gekleurde lensjes. Het is een heel spannend gebeuren, soms ook heel ontspannend en vertrouwelijk. Ik ben er vurig van overtuigd dat hij me vertrouwt en het lijkt erop dat we elkaar al heel lang kennen.[n]