De suikerfabriek 1930.
De suikerfabriek 1930.

Suikerfabriek in 1930

Door: Sandra Broosus Column

BREDA - De Bredanaar Carlo Josee deed, na 133 jaar, in 2005 het licht uit in suikerfabriek Wittouck.

DOOR RINIE MAAS

De schok die velen ervoeren had hij niet. Carlo had wel wat anders aan zijn hoofd. In die tijd overleed zijn vrouw. Hij werkte achttien Jaar op de brouwerij en drie jaar op de suikerfabriek als baas van de opslagruimte waar de bieten werden gestort aangevoerd door vrachtauto en schip, huizenhoog met bieten beladen. Oud directeur Jacob Blok weet in de lokale pers te vertellen dat er, jaren zestig/zeventig nog 800 mensen op de suikerfabriek werkten en dat de bedrijvigheid enorm was.

Verwoesting

De verwoesting door Stolwerk stond zijns inziens voor het einde van een industrieel tijdperk; de sloopkogel sloeg genadeloos toe op ketelhuis, stroopafdeling en kalktoren van de CSM . Na mijn factspots te richten op de suikerfabriek (1872-2005) vond ik goed materiaal bij M. Bakker en een historisch artikel in de Oranjeboom. Maar hoe waren de werkomstandigheden van de destijds opgerichte beetwortelsuikerfabriek door van Aken, Segers en Compagnie? Een gratis verstrekt jubileumboek rept er niet over; daar zijn deze uitgaven ook niet voor. Doorgaans wordt een diamanten kroon gezet op de werkverschaffende fabriek en zijn stichters en niet geheel onterecht.

Regens

De Bredase suikerfabriek lag ideaal aan de Mark voor vervoer met de vrachtboot over het water, later met vrachtauto's. Maar…in 1930 waren er nauwelijks boerenvrachtwagens. De bieten kwamen met paard en wagen, mudvol onder zwarte herfstluchten, in striemende regens. Hoe hielden al die generaties arbeiders het vol onder die omstandigheden? We verplaatsen ons naar een prachtig verhaal van Cyriel Buysse, over de arbeiders destijds, zoals hij ze betitelden "Van arme Menschen".

Jenever

't Was een afschuwelijke regendag geweest...en zoo ging het ook altijd met die boeren! Zolang het mooi weer bleef kwam er geen enkel. Zij namen de laatste mooie dagen te baat te ploegen, te planten en te zaaien maar niet zoo gauw werden zij door storm en regen van hun akkers gejaagd of zij kwamen allen tegelijk aanzetten, vooreerst omdat zij dan niet anders meer te doen hadden, maar vooral omdat de bieten in de regen zwaarder wogen". Ik heb dit niet alleen van Cyriel Buysse. Mijn opa Kees van der Westen vertelde er verhalen over. Dat de boeren een fles jenever meebrachten. Om de mannen op je jutten weer een boer te lossen, in het vooruitzicht het lijf te sterken door drank.

Ellendig

"Mat en uitgeput van het sjouwen, nat en morsig als waren ze door een modderpoel gesleurd, raakten de vele brochitislijders weldra enkel nog voort door ophitsing van drank. Het gebruik was dat iedere boer met een flesch jenever trakteerde, en bij elken nieuwe wagen kwam dan ook een flesch tevoorschijn…Het kleurloze vocht verspreidde zijn sterk doordringende lucht, de ijzige wind en de bibberende vingers deden er enkele druppeltjes van over den rand storten en met een enkelen slok sloeg de man den drank naar binnen, en overhandigde het lege glaasje aan zijn makker, die het op zijn beurt, zonder het droog te vegen, naar de flesch uitstak en dronk". Mijn opa Kees deed vier weken mee. Omdat hij inkomen had uit land- en tuinbouw. Hij vertelde me hoe zwaar het werk was.

Uitputtend

Door Arme Menschen werd gepoogd het uitputtende werk steeds weer te volbrengen. "Een ogenblik wat verkwikt hervatten zij met nieuwen moed en kracht hun ruwen arbeid: met ijzeren haken de bieten in den houten bak trekkend die onder den wagen stond, hem voor en achter oplichtend aan de handvatsels, hem op de weegschaal brengend, waar de meesterknecht, onder een paraplu beschut, 't gewicht opnam, de sjouwers er eindelijk mee op den stapel lopend langs een hellend plankenvlak, de voorman trekkende, de achterman duwend, in rennende vaart om de zwaarte minder te voelen. Soms gleden de handvatsels uit hun kleverig-verkleumde handen, soms glibberden zij zelven op hun klompen uit en vielen, den bak zwaar bonzend op de plankhelling, zich kneuzend en kwetsend aan hun handen en knieën. Dan vloekten en schreeuwden zij, en een der makkers kwam een schopvollen droge asch over de planken strooien om hun opnieuw wat vastvoetheid te geven.

Marteling!

Mijn opa Kees vertelde van ziektes door nat en kou. En van de martelende honger. Dat de trommels met vier sneden brood 'smiddags al leeg waren terwijl tot in de avonduren moest worden doorgewerkt. Want de beten moesten gedroogd worden bij een snikhete haard. Om adem te krijgen staken de werkers hun hoofd even buiten het raam en liepen meermaals pleuritis op. Zelf at opa bij zijn brood een halve haring zoals ie die thuis ook gewend was te delen. Dit was de realiteit van Arme Menschen in 1930. Ik zeg dan ook altijd: "Vroeger was alles mooier maar goed dat het voorbij is".



Blijf op de hoogte van het lokale nieuws uit jouw regio met onze dagelijkse nieuwsbrief